Cisterciënzers in de kristalmakerij

Begin dertiende eeuw schenkt de prins-bisschop zijn land met de naam « le Champs des Maures » aan de cisterciënzers om er een abdij te stichten...

De monniken zijn onvermoeibare bouwers en saneren het terrein, kanaliseren de beekjes, leggen vijvers aan en leggen moerassen droog. Bovendien bevat de grond steenkool.

Dankzij de welig tierende ontginning van de koolmijn en genereuze giften kunnen de cisterciënzers snel een kerk en kloostergebouwen optrekken.

De gebouwen hebben een gotische stijl en zijn opgetrokken rond een klooster met open dak, omgeven door galerijen. De kerk strekt zicht uit langs de flank, met de koorsluiting aan de oostzijde.

An het eind van de middeleeuwen maakt de abdij moeilijke tijden door. Naast de talloze plunderingen valt ze ten prooi aan twee grote branden...

Vanaf midden zestiende eeuw kent de abdij opnieuw een grote bloei. Pelgrims komen massaal naar de abdij. In 1629 wordt een belangrijk gebouw aan de abdij toegevoegd om er gasten te ontvangen : het vreemdelingenhuis.

In de achttiende eeuw besluit de abt van harlez een nieuwe abdij te bouwen na afbraak van de gotische kerk en het klooster.

In 1797 worden de kloosetrordes verboden en worden hun bezittingen in beslag genomen volgens de republikeinse wetten. De abdij wordt op 10 juli 1797 te koop gezet, dit amper drie maanden nadat de laatste abt de abdij heeft verlaten. De heer Deneef, lid van de burgerij, koopt de abdij. Hij breekt de abdijkerk af en vormt ze om tot een vlasspinnerij. De spinnerij is echter geen succes !

Wat later komt door de val van de Franse Republiek de prestigieuze kristalmakerij van Vonêche, vlak bij Beauraing, op het grondgebied van de Nederlanden te liggen en wordt ze dus afgesloten van de Franse markt. Zaakvoerder Aimé Gabriel d'Artigues koopt de kristamakerij Baccarat op in de Vogezen. Twee van de werknemers van Vonêche, chemicus Kemlin en polytechnicus Lelièvre, richten hun eigen kristalmakerij op in de abdij van Val Saint Lambert. Het is de ideale plek : de Maas en de grote weg liggen vlakbij, de gebouwen zijn groot genoeg en in de buurt zijn alle grondstoffen én geschoolde werkkrachten te vinden.

Vanaf juni 1826 kringelt er rook uit het oudste gebouw van de abdij : de eerste oven is aangestoken. De burelen van de directeurs worden gehuisvest in het paleis van de abt. De oostelijke vleugel is het laatste overblijfsel van het gotische kloster en wordt doorboord om een spoorweg aan te leggen door het gebouw. De kristalmakerij ontwikkelt zich snel en vanaf 1835 worden rond de Cour du Val een honderdtal woningen gebouwd voor de arbeiders.